R
==
R Rumoer zn, o, (mv: -en), daterend uit 1380 en afgeleid van het Oudfranse remor, rumour en het Latijnse rumor (gerucht, geroep, geschreeuw)
1) mengeling van sterke geluiden,
ook als lid in een samenstelling, zoals feestrumoer, verkeersrumoer
synoniemen: gedruis, geraas, geweld, lawaai
2) (figuurlijk) gerucht, drukte, ophef, opschudding
==
Abigail werd niet wakker van de zon, maar van de pijn. Het logboek drukte tegen haar schouderblad. Haar horloge gaf kwart over zeven aan, dezelfde tijd als waarop ze de vorige dag was opgestaan.
Ze legde het logboek op het nachtkastje. ‘Je bent net zo betrouwbaar als een wekker.’
Was haar lichaam ook maar zo betrouwbaar. Abigail was de vorige dag over haar lichamelijke limiet heen gegaan met het schilderen van Duncans huis. Stijf als ze was, doorzocht ze langzaam het dressoir naar iets wat ze kon aantrekken. Ze raakte door haar schone kleren heen. De vuilniszak die ze als wasmand gebruikte zat vol. Ze zou binnenkort naar de wasserette moeten, naar de winkel om aspirine te halen.
Voordat Nat arriveerde, wilde ze de situatie in de kelder beoordelen. Toen ze de lakens eraf had getrokken telde ze veertien stuks meubilair. De eetkamerstoelen waren licht, die kon Abigail zelf wel dragen. Het zou echter een uitdaging zijn om ze de smalle, gammele trap op te krijgen.
Ze was net met de eerste stoel boven aan de trap toen er op de voordeur werd geklopt. Buiten stond Nat.
‘Gaat het nog door?’ vroeg hij.
‘Ja,’ zei Abigail zuchtend. ‘Het gaat door.’ Ze wenkte hem naar binnen.
‘Moet je nog iets anders aantrekken?’
‘Andere kleren? Waarom?’
‘Ze zien er te netjes uit om meubels mee te versjouwen.’
Abigail begreep niet dat een sweater en een lange broek als te netjes golden. ‘Ik heb toch geen baljurk en parels aan.’
‘Oké.’
‘Ik had niets anders meer dat schoon was,’ bekende ze.
‘Oké.’
‘Ik moet naar de wasserette. Dat doe ik morgen.’
‘Oké.’
‘Ik hoef me trouwens helemaal niet te verantwoorden.’
‘Oké.’
‘Nu praat je me naar de mond.’
‘Ik doe mijn best.’
‘Hou daarmee op.’
Nat wees naar de eetkamerstoel die ze net boven had gebracht. ‘Ben je alvast zonder mij begonnen?’
‘Dat was om te proberen. De keldertrap is vrij smal en de trap naar boven is nog smaller.’
‘Het lukt ons wel.’
Zijn optimisme verbaasde haar. De meestal zo kribbige Nat toonde zich onverschrokken terwijl zij de handdoek in de ring wilde gooien. Abigail hoopte dat hij het project niet onderschatte zoals zij hem had onderschat.
Ze liepen de kelder in en hij beoordeelde van onderaf de trap. ‘Smal, maar iemand heeft die stukken hier naar beneden gekregen. Dat betekent dat wij ze ook weer naar boven kunnen sjouwen. Ze verkeren in prima staat,’ merkte hij op terwijl hij naar de secretaire keek.
‘Heb je verstand van antiek?’ vroeg Abigail. Ze wilde zich niet laten ontglippen wat ze over hem te weten was gekomen, maar ze was ook niet genegen al te vriendelijk tegen hem te zijn.
‘Een beetje.’
‘Ik begrijp niet waarom iemand ze hier neer heeft gezet, in zo’n vochtige kelder.’
‘Mensen verbergen spullen om allerlei redenen.’
‘Wie zegt dat de meubels verborgen waren?’
‘Verborgen, opgeslagen, wat dan ook.’ Nat liep naar de andere kant van de secretaire. ‘Laten we de zware stukken maar eerst doen. Ben je zover?’
Abigail dacht na over het idee dat de meubels met opzet verborgen waren.
‘Heb je gehoord van het, eh... hoe zal ik het zeggen?’
‘Het spook?’ zei hij. ‘Ja, en? Je gelooft dat verhaal toch zeker niet? De bevolking hier probeert je gewoon voor de gek te houden.’
‘Juist. Natuurlijk.’
Zijn afwijzing van het spookverhaal maakte Abigail minder gespannen over wat ze gingen doen, al was dat maar marginaal.
‘Klaar?’ vroeg Nat. ‘Schuif die fauteuil even opzij, dan draaien we de secretaire recht voor de trap.’
Terwijl hij de laden verwijderde, duwde Abigail de fauteuil uit de weg. Samen brachten ze de secretaire naar de voet van de trap.
‘Draai hem de andere kant op,’ instrueerde hij.
‘Hoe bedoel je?’
‘In lijn met de trap, niet perpendiculair.’
Het verbaasde haar Nat het woord perpendiculair te horen gebruiken. Dat taalniveau paste beter bij hem dan zijn gebruikelijke spreekstijl, besefte Abigail. Wat zij zo respecteerde aan taal was dat het iets van een puzzel had, een kruiswoordpuzzel dan wel te verstaan. Taal vormde een raamwerk met allerlei aanwijzingen voor mensen die het begrepen. Het was heel goed mogelijk dat Nat zich dommer voordeed dan hij was om niet uit de toon te vallen bij de mannen van Chapel Isle met wie hij omging.
‘Wat?’
Abigail staarde naar hem, wachtte tot hij weer iets zou zeggen en haar theorie zou bevestigen.
‘Niets, niets,’ zei ze.
‘Laten we van plaats wisselen. Jij bovenaan, ik onder. Dan moet je weliswaar achteruitlopen, maar ik draag het merendeel van het gewicht. De secretaire is niet licht, dus zeg het maar als je even wilt rusten.’
Nat beledigde haar voor de afwisseling niet; hij was gewoon eerlijk.
Ze nam haar positie in en samen tilden ze de secretaire op. Nat pakte hem bij de poten om hem in evenwicht te houden en Abigail pakte de rand van het bureaublad. Ze moesten nog drie treden toen Abigail voelde dat het blad uit haar vingers begon te glippen.
‘Ik hou hem niet meer.’
‘We halen het wel.’ Hij trok het bureau hoger tegen zijn borst.
‘Dadelijk valt hij.’
‘Nee, dat gebeurt niet.’
Met een laatste duw schoof Nat de secretaire over de drempel, veilig op de begane grond.
‘Kijk maar,’ zei hij hijgend. ‘Je hebt hem niet laten vallen.’
‘Bijna niet laten vallen.’
‘Waar moet hij heen?’
‘De werkkamer.’
‘Na jou.’ Hij gebaarde haar dat ze voor moest gaan.
Boven pakte Nat zijn rolmaat. ‘Een deel van deze meubels zal weg moeten, willen we de secretaire erin kunnen krijgen.’
‘Ik heb het kleine bureau en de stoel niet nodig. En dat bed al helemaal niet.’
‘Je zegt dat alsof je niet van plan bent gasten te ontvangen.’
Ze voelde dat Nat haar gezicht bestudeerde. Zijn kritische blik was te intens voor haar, dus deed ze een stap opzij en zei: ‘Deze stoel is niet zwaar. Ik breng hem alvast naar de woonkamer.’
Hij volgde haar met het wafeldunne matras van het bed onder zijn arm. ‘Als je het toch niet gebruikt...’
‘Je mag het hebben.’
‘Ik beschouw het als een lening. Hoewel je eigenlijk het recht niet hebt om me het bed te lenen. Je huurt dit huis. Of was je dat vergeten?’
Dat was ze inderdaad. ‘Een lening dus.’
‘Misschien heb ik wat hulp nodig om het ledikant op mijn pick-up te krijgen.’
Ze gingen terug naar de werkkamer en haalden het bed uit elkaar. De poten konden worden ingeklapt, waardoor het gemakkelijk over de trap naar beneden te manoeuvreren was. Nat ging eerst, Abigail volgde. Omdat zijn rug naar haar toe gekeerd was, kon ze eindelijk het zweet van haar voorhoofd vegen.
‘Het is in elk geval niet zwaar,’ merkte ze op in een poging niet te laten merken dat ze buiten adem was. ‘Wat ga je ermee doen?’
‘Erop slapen.’
‘En jouw bed dan?’
‘Dat heb je in je handen.’
Abigail was verbijsterd. Nat had letterlijk geen slaapplek. Sliep hij bij iemand op de bank, of erger nog, op de vloer? Ze schoven het ledikant op de laadbak van zijn pick-up en hij deed de achterklep dicht.
‘Heb je nog meer meubels nodig? Ik meen het. Wat moet ik er anders mee?’
‘Weet ik niet.’ Haar vrijgevigheid bezorgde hem de kriebels.
Nat liep terug het huis in toen Abigail zei: ‘Ik zal het niet doorvertellen als jij dat ook niet doet.’
Hij draaide zich om en zocht in haar ogen naar haar bedoeling. Deze keer hield Abigail stand onder zijn blik.
‘Afgesproken.’
==
Ze haalden de meubels stuk voor stuk uit de kelder. Voor elke stoel die naar boven kwam, zetten ze een andere op Nats pick-up. Al snel stond de woonkamer vol antiek en was zijn laadbak helemaal vol. Tegen de middag was Abigail uitgeput. Ze liet zich op het stoepje voor het huis zakken.
Nat veegde zijn gezicht droog met een zakdoek. ‘Heb je al honger?’
‘Al?’
‘Je lijkt niet veel te eten.’
‘Ik eet wel. Ik eet genoeg.’
‘Uh-huh.’
Nat liep naar binnen. Abigail trof hem in de keuken aan, waar hij de inhoud van haar koelkast inspecteerde.
‘Dit ziet er bedroevend uit.’
‘Het is niet beleefd om...’
‘In andermans medicijnkastje te neuzen. Dit is je koelkast.’
‘Lach maar. Ik heb niets te eten. Hahaha.’
‘Dit is een begin,’ zei hij toen hij de diepvriesmaaltijden in het vriesvak gevonden had. ‘Die kun je in elk geval in de oven zetten en dan...’ Hij bootste het gebaar na en zag de half gebakken Kalkoen Tetrazini van twee avonden geleden in de oven staan. ‘Bewaar je die voor later?’
Met een roodgloeiend gezicht stormde Abigail de keuken uit. Ze ging op het stoepje zitten mokken. Een paar minuten later kwam Nat naar buiten met een boterham op een bord.
‘Dit is vast je lievelingseten, want het is alles wat je hebt.’
Abigail nam het bord aan. De boterham was zo kunstig gepresenteerd dat het water haar in de mond liep.
‘Had er voor jezelf ook maar een gemaakt. Of laat mij het even doen,’ bood ze zwak aan.
‘Maak je geen zorgen. Ik heb iets meegebracht.’ Nat haalde een heerlijk uitziende, dik belegde boterham uit zijn koelbox en pakte hem uit. Hij zag Abigail ernaar kijken. ‘Wil je ook wat?’
‘Nee, dat kan ik niet maken.’
Nat legde de helft van zijn boterham op haar bord en pakte toen de helft van de hare. Abigail nam een hap. Haar boterham smaakte hemels.
‘Dat leer je in een paar maanden als snelbuffetkok.’
‘Is er ook een baan die je nog niet hebt gehad?’
‘Behalve die van minister-president?’
‘Ja, wat voor beroep heb je niet uitgeprobeerd, afgezien van dat van leider van de vrije wereld?’
‘Ik kan niks bedenken,’ zei hij. ‘Behalve lexicografie, natuurlijk.’
Het onderwerp was te persoonlijk geworden voor Nat. Hij begon met de dop van zijnt flesje frisdrank te spelen. Abigail veranderde van onderwerp. Het was het minste dat ze kon doen nadat hij haar lunch had verzorgd.
‘Wat vind jij van die inbraken? Raar, hè?’
Op het moment dat de woorden over haar lippen rolden, herinnerde ze zich dat Nat als tiener ooit gearresteerd was voor het openbreken van een auto. Ze had meteen spijt dat ze het onderwerp had aangeroerd en verwachtte al dat hij gespannen zou reageren of zijn zelfbeheersing zou verliezen. Hij kauwde echter rustig op zijn boterham en dacht over de vraag na.
‘Meestal stelen mensen omdat ze wanhopig zijn. Omdat ze wel moeten. Er zijn er maar weinig die het voor de lol doen.’
Tot ze de vraag had gesteld had Abigail er niet aan gedacht dat Nat de dief zou kunnen zijn. Zelfs nadat Merle haar over zijn verleden had verteld, had ze de link niet gelegd, en daar was ze nu blij om. Abigail wist zeker dat Nat het door zou hebben gehad als ze hem verdacht.
‘Maar ik hoop dat er gauw een eind aan komt,’ zei hij. ‘De mensen worden nerveus.’
‘Ik dacht dat het niemand iets kon schelen zolang het niet ging om hun eigen huis.’
‘Op een gegeven moment zijn alle vakantiewoningen op het eiland een keer aan de beurt geweest.’
Dat was een logische conclusie waar Abigail niet aan had willen denken. Wat nou, als de dief overging op huizen waarin mensen woonden?
‘Het was niet mijn bedoeling je bang te maken.’
‘Ik ben niet bang.’
‘Ik weet zeker dat je hier veilig bent.’
‘Ik ook.’ Maar Abigail was daar niet van overtuigd.
Het was Nats beurt om van onderwerp te veranderen. ‘Ik heb al een hoop baantjes gehad, maar nooit als interieurontwerper. Ik kan nog wel blijven en helpen “inrichten”. Is dat niet het favoriete klusje van de vrouw?’
‘Pardon?’ De scherpte in Abigails stem was onmiskenbaar.
Hij stak zijn armen verdedigend omhoog. ‘Ik zeg alleen maar dat ik er ben.’
‘Dat is dan afgesproken,’ antwoordde ze, net als hij eerder. ‘Eet die boterham maar op. Je zult je krachten nodig hebben. Dit is inderdaad het “favoriete klusje van de vrouw”.’
==
De meubels op hun plaats zetten was bijna net zo zwaar als ze naar boven brengen, maar voor Abigail veel leuker. Al zou ze dat Nat niet vertellen. Ze probeerden de sofa op allerlei plekken uit en draaiden de eettafel vele malen om. De twee fauteuils zetten ze op alle mogelijke plaatsen neer. Toen de inrichting eenmaal was bepaald, vervingen ze het wiebelende tafeltje waar de telefoon op stond door een robuuste, bewerkte wandtafel.
‘Ziet er goed uit.’
Abigail was het met hem eens. Met de nieuwe laag verf en de meubels had de woon-en- eetkamer de gezellige sfeer van een herberg. Ze moest glimlachen.
‘Dat is een grote haard. Nog de originele stenen. Daar zul je wel veel plezier van hebben.’
Nats opmerking over de open haard vaagde de glimlach van haar gezicht. ‘Wil je me helpen in de werkkamer? Ik wil de secretaire op de juiste plek zetten en alleen kan ik hem niet tillen.’
Haar verandering van toon verbaasde hem. ‘Eh, dat is goed. Geen probleem.’
Toen de secretaire midden onder de ramen stond, schoof Nat de bijpassende stoel bij. ‘Wil je hem even uitproberen?’
‘Dat kan later wel.’
‘Kom op,’ drong hij aan, en hij stofte de stoel af.
Terughoudend ging Abigail zitten. De stoel paste precies. Ook de hoogte van de secretaire was precies goed.
‘Hij lijkt wel voor jou gemaakt.’
Ze vermoedde dat de secretaire en de stoel van Wesley Jasper waren geweest. Abigail kon zich voorstellen dat daar een man zat, die door de ramen naar buiten keek en aantekeningen maakte in de logboeken. Ze dacht aan de nacht dat de Bishop’s Mistress was gezonken en aan hoe meneer Jasper zich gevoeld moest hebben.
‘Wat is er? Je kijkt zo... triest.’
‘Niets, niets.’ Abigail haastte zich naar de trap en Nat volgde haar. ‘Ik, eh, herinnerde me dat ik je iets wilde laten zien.’
In de keuken haalde Abigail de tassen met borden en pannen tevoorschijn die ze uit de kastjes had gelaten. ‘Het is geen chic porselein en kristal, maar het is allemaal heel.’
Nat keek in een van de boodschappentassen. ‘Verdorie, die wil ik wel.’
‘Hartstikke super. Ik zal de tassen naar je pick-up brengen.’ Abigail wist niet hoe snel ze het wachtershuis uit moest komen. Ze maakte zich plotseling enorme zorgen. Had ze een vergissing begaan door de bezittingen van meneer Jasper uit de kelder naar boven te halen?
Verbijsterd pakte Nat zelf ook een tas, en hij zei: ‘“Hartstikke super?” Wat een taal, mevrouw Dictionaire.’
Buiten werd het donkerder. De wolken dreigden met regen. De wind ranselde de bomen af.
‘Heb je over de storm gehoord?’ vroeg Nat, terwijl hij borden en schalen op de passagiersstoel van de auto zette.
‘Welke storm?’
‘Het orkaanseizoen is begonnen. Omdat je geen tv hebt, moet je goed naar de weersvoorspellingen op de radio luisteren. Het is op het nieuws geweest. Ze voorspellen dat de storm zal afbuigen naar het oosten, naar de zee. Alleen kan een orkaan razendsnel van richting veranderen. Heb je kaarsen, zaklampen, water en zo?’
‘Het meeste wel.’
‘Als ik jou was zou ik morgenochtend naar de winkel gaan. Voorraden inslaan. Beter mee verlegen dan om verlegen.’
Het was een vriendelijk bedoeld advies, maar Abigail voelde zich ongemakkelijk bij het feit dat ze het van Nat kreeg. Ze stuurde het gesprek in een andere richting, weg van haarzelf.
‘Heb je wel ruimte voor deze overdaad aan spullen?’
‘Ik had niet veel. Toen Hank me het appartement verhuurde was het leeg. Hij leende me een luchtbed, een kookplaat en een klaptafel. Dat was het.’
‘Ik wist niet dat je bij hem inwoonde.’
‘Niet in zijn huis. Boven de garage. Dit is zijn pick-up.’
Eindelijk begreep Abigail waarom Nat voor Hank zorgde, waarom hij op hem paste en hem beschermde. Hank had Nat niet alleen een baan gegeven, hij had zijn huis voor hem opengesteld. Dat was misschien wel meer dan iemand ooit voor hem gedaan had.
‘Nou...’ zei hij, ten teken dat hij ging vertrekken.
‘Bedankt.’
‘Afspraak is afspraak. Ik wed dat je dacht dat het geen eerlijke ruil zou zijn.’
Dat was precies wat Abigail had gedacht, maar gezien de hoeveelheid werk had Nat meer voor haar gedaan dan zij voor hem.
‘Ik had mijn bedenkingen.’
Nat meesmuilde naar haar en stapte in Hanks pick-up. ‘Vergeet die voorraden niet.’
‘Ik zal eraan denken. Nogmaals bedankt.’
In de twee dagen die ze samen hadden doorgebracht hadden zij en Nat maar een paar dozijn woorden gewisseld. Hoewel ze onvermoeibaar, zij en zij hadden gewerkt, hadden ze nauwelijks gesproken. Het was niet het gebrek aan conversatie dat Abigail dwarszat – ze kon best zonder zinloos gekwebbel – maar veeleer wat dat impliceerde. Op Chapel Isle had taal, haar belangrijkste ruilmiddel, kennelijk minder waarde. De wisselkoers was niet in haar voordeel. Dat gaf Abigail het gevoel dat haar spreekwoordelijke zakken waren gerold.
==
De vroege avonduren verstreken zonder dat Abigail het merkte. Ze had het te druk met het bewonderen van het nieuwe meubilair. Ze ging op elke stoel zitten, probeerde beide fauteuils uit en nestelde zich op de sofa met haar voeten op de salontafel. Zo had het wachtershuis vanaf het begin moeten zijn. Gordijnen zouden het helemaal afmaken. Ze geloofde niet dat een van de winkels op het eiland gordijnstoffen verkocht, dus de ramen zouden moeten wachten tot ze een keer naar het vasteland ging of gordijnen kon bestellen uit een catalogus. Wat nu niet meer kon wachten was haar honger.
Abigail opende de verpakking van een diepvriesmaaltijd, zette de oven aan en gooide de mislukte maaltijd van een paar dagen geleden zonder pardon in de vuilnisbak.
‘De Kalkoen Tetrazini krijgt mij niet klein.’
De oven kwam langzaam en tikkend tot leven. Abigail hield de wacht terwijl de oven opwarmde en zette toen de schotel erin. Ze probeerde de oven de rug toe te keren, maar keek toch telkens over haar schouder. Uiteindelijk dwong ze zichzelf weg te gaan, maar ze kwam niet verder dan de deuropening tussen de keuken en de woonkamer.
Er gingen allerlei bijvoeglijke naamwoorden door haar heen: timide, laf, karakterloos, zwak. Ze koos voor de meest kinderlijke term.
‘Bangerik.’
Het was akelig koud in huis. Abigail moest het huis verwarmen, maar tegelijk de oven en de open haard gebruiken zou een hele kluif voor haar worden.
‘Ik ga brandhout halen en jij blijft hier en doet niets wat je niet hoort te doen, begrepen?’ zei ze tegen de oven.
Je praat nu niet alleen meer tegen een spook, maar ook tegen een levenloos object. Over een neerwaartse spiraal gesproken.
Buiten beukte de oceaan tegen de zeewering. De lucht werd gesierd door oranje streepwolken. Abigail prees zich gelukkig dat ze haar voordeur maar open hoefde te zetten om zoiets prachtigs te zien. Tegelijk voelde ze zich categorisch ongelukkig. Als de brand er niet was geweest zou ze hier niet naar deze zonsondergang staan kijken. Met de oven aan had Abigail geen moment te verspillen, noch aan het uitzicht, noch aan haar kijk op wat er van haar leven was geworden. Voor beide was later nog tijd genoeg.
Ze haalde wat hout uit het schuurtje, maakte de open haard klaar, scheurde de verpakking van haar diepvriesmaaltijd kapot en stopte de stukjes karton tussen de houtblokken. Toen het vuur goed brandde, moest ze beslissen of ze zou blijven om op de haard te letten of beter terug kon keren naar de oven. Er spatte een stukje gloeiend hout uit de haard en ze deed snel een stap achteruit.
‘Wat we nodig hebben is een haardscherm.’
We was een term die ze al een tijdje niet had gebruikt. Voor Abigail bestond ‘we’ niet meer. Voor haar betekende ‘we’ haar gezin, haar man en haar zoon. Het was lang haar belangrijkste referentiekader geweest. We hebben een huis gekocht. We krijgen een baby. We gaan uit eten. Het enige dat er nog over was, was ik. De eerste persoon enkelvoud. Taal zou niets zijn zonder dat woord, maar Abigail had het gevoel dat zij niets was zonder ‘we’. Ze miste ‘we’.
‘Nu kun je tenminste een lijstje maken,’ zei ze, bewust het woord je gebruikend. Ze pakte een pen uit haar tas en schreef haardscherm op wat er nog over was van het doosje van de diepvriesmaaltijd.
‘Je moet kerosine hebben voor de lampen in het schuurtje. Misschien een extra zaklamp. Meer batterijen. Kannen water. Blikvoer.’
Ze ging door tot ze iets rook. De geur van voedsel lokte haar naar de keuken. Door het raampje van de oven zag ze het borrelen. Hongerig als ze was zag het aluminium bakje met eten er verrukkelijk uit. Ze dekte de eetkamertafel voor zichzelf, schepte de inhoud van het aluminium bakje op een bord en schonk een glas melk in. Hoewel het eten verre van haute cuisine was, was ze met de nieuwe verf en de meubels erbij bijna op het toppunt van tevredenheid.
==
Na het eten waren Abigails bord en glas leeg en haar maag vol, eigenlijk te vol. Haar maag deed pijn, niet door de kwaliteit van het eten, maar door de snelheid waarmee ze het naar binnen had gewerkt. Ze was afgepeigerd en had ter plaatse in slaap kunnen vallen. Ze moest zichzelf dwingen de vaat af te wassen en de kruimels van tafel te vegen, wat haar eraan herinnerde dat ze houtzeep wilde kopen. Ze had de meubels allemaal afgestoft nadat Nat en zij ze uit de kelder hadden gehaald, maar ze was van plan de antieke stukken eens grondig schoon te maken.
‘Houtzeep. Dat moet ook op het lijstje.’
Terwijl ze dat zei, klonk er aan de zijkant van het huis een luid gerammel. Haar hart begon te bonken. Het geluid kwam niet uit de kelder of de vuurtoren, maar van buiten. Abigail keek naar de telefoon.
Wat ga je doen? De sheriff bellen en zeggen dat je denkt dat het spook kwaad op je is omdat je zijn meubels hebt verplaatst?
Naast de telefoon lagen haar sleutels. Ze overwoog om naar de auto te rennen toen ze het geluid weer hoorde. Het klonk als een deur die dichtsloeg.
Het schuurtje.
‘Ofwel je gaat nu kijken of je de deur open hebt gelaten, of hij blijft de hele nacht rammelen en dan heb je geen minuut rust.’
De zaklamp gaf een brede lichtstraal in het donker van de avond. Abigail wilde dat hij nog breder was. Het uitzicht dat ze enkele uren geleden had bewonderd, was door de duisternis weggevaagd. Ze versnelde haar pas en liep om de vuurtoren heen.
In het licht van de zaklamp zag ze het schuurtje. De deur hing open en zwaaide in de wind heen en weer. Ze dacht aan de gestalte die ze in Timber Lane had gezien. Als er iemand in het schuurtje was, dan kon ze hem nog het beste opsluiten.
Abigail ademde een keer diep in en sprintte het gras over, duwde hard tegen de schuurdeur en klikte het hangslot dicht.
‘Ik bel de politie. Hoor je me? Ik bel de politie.’
Ze kreeg geen antwoord. Er was niemand binnen. Ze werd overspoeld door opluchting toen de eerste regendruppel op haar arm landde. Toen begon het plotseling te hozen. Abigail rende naar binnen en legde de zaklamp en sleutels naast de telefoon.
Wie had je kunnen bellen als er echt iemand in het schuurtje had gezeten?
Abigail zou zich ervoor schamen om Nat, Denny of Bert te bellen, zelfs al had ze hun nummers gehad. Op Lottie kon ze niet rekenen en Ruth zou ze niet lastig willen vallen. De enige die overbleef was Merle. Hij zou wel op haar mopperen, maar ze wist zeker dat hij zou komen. Eén persoon op wie je kon rekenen was beter dan helemaal geen. Dat was voldoende om Abigail de nacht door te helpen.